Soms belt er iets aan dat echt is en mooi. Zoals de kinderen van de jeugdbeweging die geraniums komen verkopen. Een ouder meisje en twee kleintjes staan op mijn stoep in een krans van licht. Ze lachen een mond vol ontbrekende tanden bloot.
‘Eén voor vier euro, twee voor acht, drie voor tien’, antwoorden ze op mijn vraag wat het kost. Ik vind het een slimme strategie. Als prijsbewuste klant neem ik er drie.
‘Die heeft oranje ogen’, hoor ik de kinderen verbaasd zeggen over de kat, terwijl ik mijn portefeuille ga halen.
‘Toen hij klein was, waren ze blauw’, antwoord ik. ‘Misschien veranderen jouw ogen ook nog van kleur.’
De lach verdwijnt van haar mond, haar gezichtje verstrakt. Meteen heb ik spijt. Ik herinner me de talloze keren dat volwassenen mij iets wijsgemaakt hebben. Waarom doen we dat eigenlijk: kinderen in het ootje nemen met verhalen over Sinterklaas of de tandenfee?
Om ons te vermaken, allicht. Misschien geeft het volwassenen ook een vleugje macht. Maar ik vermoed dat er onderhuids een les in zit. Een inwijding in onbetrouwbaarheid. Alsof we kinderen al vroeg voorbereiden op het besef dat niets is wat het lijkt, en dat je maar beter uit je doppen kijkt.
Zelf had ik die les niet snel genoeg door. Ik schaam me ervoor, maar ik heb nooit op eigen kracht de ware identiteit van Sinterklaas ontdekt. Ze moesten het me op een dag verklappen – het werd stilaan gênant. Daarna liet ik me nog vaak bedotten. Steeds heftiger werd het, tot er niets anders op zat dan de wereld te zien zoals hij is.
Ik ben bedreven in parkeren, flipperen en het ontdekken van wonderen die anderen niet zien.
En nu maak ik de omgekeerde beweging: ik geloof niets of niemand meer zomaar. If it’s too good to be true, it probably ain’t true. Een levensmotto voor zowel de liefde als de commercie. Schrijf het op de spiegel of laat het tatoeëren op je pols.
Gelukkig lacht het meisje alweer als ze naar de buurman trekt, Chupa Chup in de hand, gerustgesteld over de duurzaamheid van haar oogkleur. Ik zet de geraniums in sierpotten en rangschik ze op het terrastafeltje. Roze, lila, rood – kleuraccenten in mijn tuin met vijftig tinten klimop. Het maakt me telkens een beetje blij als ik ze zie.
Binnenkort bloeit weer de kamperfoelie. Die geur – subtiel maar onmiskenbaar – draagt de belofte in zich van nieuwe kansen. Ik noem mezelf weleens een leerling van het licht. Iemand die z’n geluk uit de rommelbak van de dag vist. Het is een kleine kunst, maar ik beheers hem goed. Ik ben bedreven in parkeren, flipperen en het ontdekken van wonderen die anderen niet zien. Soms is mijn eigen stadstuin al genoeg. Ik hoef er niet voor naar Étretat, de Franse kustplaats waar kliffen inmiddels zijn afgesloten door erosie en gevaar. De plek kampt met een vloedgolf van bezoekers sinds de Netflix-reeks Lupin. Dat is niets voor mij – noch de jacht op zeevonk, de boshyacinten in het Hallerbos, het bloeien van de reuzenaronskelk of andere fomo die doet vergeten dat de natuur naar de knoppen gaat.
Onlangs zag ik honderden mensen aanschuiven voor een cosmeticawinkel die zijn deuren opende in de Veldstraat. Er is veel dat ik niet begrijp, maar misschien nog het minst de lokroep van de wachtrij.
Lees ook: ‘De puberteit is een draaikolk, en je weet nooit welk bootje erdoor zal worden opgeslokt’